Als we iets willen verbeteren, of dat nu de indeling van onze overvolle schuur is of ons vermogen om penalty’s te stoppen als professioneel voetbalkeeper, hebben we de neiging eerst te kijken naar wat er mis is. Om van daaruit te gaan verbeteren. Dat is echter geen verbetering. In het beste geval leidt die aanpak tot een herstel van het (eerdere) ideaal. Zowel mijn geworstel om mijn schuur efficiënt in te delen als de poging van een professionele keeper om meer penalty’s te stoppen, maken het glashelder dat je beter kunt uitgaan van wat er goed is als je werkelijk iets wil verbeteren.

Overdonderend bewijs nr 1: ontwikkeling van jonge topsporters

Ik heb een aantal jaren jonge vrouwelijke topsporters gecoacht, softballers. In deze groep waren jonge vrouwen die de meest ambitieuze en rigoreuze sporters die ik in mijn carrière ben tegengekomen. Ze waren obsessief gericht op verbeteren. Telkens wilde ze van mij en andere stafleden weten wat ze nog verkeerd deden. Wij werden daar enthousiast van en gaven ze in overvloed wat ze wilden; we vertelden ze bij elke wedstrijdreview, elke training, elke oefening, wat ze verkeerd deden. En dat werkte goed; de speelsters werden steeds beter (en dat konden we ook statistisch bewijzen).

De speelsters werden zo goed dat we het aandurfden om met ze naar toernooien in de VS te gaan en te spelen tegen hun leeftijdgenoten die, dat wisten we van te voren, aanzienlijk beter waren dan zij. We vonden dat spelen op dat niveau een belangrijke leerervaring en stimulans voor ze zou zijn. Om echter teleurstelling en eventueel motivatieverlies te voorkomen, zijn we daar op een andere manier gaan coachen. We zijn elke goede actie, elke goede prestatie van onze speelsters gaan benadrukken. Tegelijkertijd hebben we expliciet de focus bij het wedstrijdresultaat vandaan gehaald; we hebben met het team afgesproken dat we gingen kijken naar hun kwaliteit en we niet zouden evalueren op basis van de wedstrijduitslag.

Het gevolg van deze aanpak was dat wij als coaches alleen maar positief commentaar gaven op de individuele en teamprestaties. Ik stond bij elke wedstrijd applaudisserend, juichend, lachend en high-fivend in het coachvak, ongeacht of we nu met tien-nul of met twintig-een verloren. Binnen twee weken zagen we hoe het niveau van alle speelsters steeg met een snelheid die we nog niet eerder hadden waargenomen (wederom werden die observaties door de statistieken ondersteund). Het ultieme bewijs van die groei leverde het team door in de allerlaatste wedstrijd van het laatste toernooi een van de college-teams werkelijk partij te geven door slechts met 1 punt verschil te verliezen in de verlenging.

Terug in Nederland bevroegen we de speelsters op hun succesfactoren. Wat hadden ze gedaan waardoor ze zoveel beter waren geworden, wilden we weten. Hun antwoord was unaniem. Onze enthousiaste en expliciete ondersteuning had hen niet alleen veel meer plezier gegeven maar ook een toenemend vertrouwen dat zij individueel en als team het waard waren om op dit niveau te spelen. Niet de grote hoeveelheid wedstrijden, niet het niveau van de tegenstanders, niet het leven in een topsportklimaat, niet de trainingsfaciliteiten; onze benadering werd als belangrijkste oorzaak geduid voor de verbeterde prestaties. Door te benadrukken wat er goed ging, waar elke speelsters goed in was, wat de individuele en teamkwaliteiten waren, voelden ze zich beter en sterker worden. Dat was voor mij het eerste grote bewijs dat een positieve benadering de meest effectieve benadering is als je prestaties wilt verhogen.

We hebben vervolgens onze trainingsbenadering veranderd. We hebben de kwaliteiten van de speelsters nauwkeurig in beeld gebracht en voorts hun ontwikkeling gebaseerd op het verder uitbouwen van die kwaliteiten. Dat was niet alleen heel leuk om te doen (spelers reageren bijzonder positief op die benadering), het leverde ook weer betere resultaten op.

Overdonderend bewijs nr 2: Op het hoogste niveau GEEFT FOCUS OP ZWAKTE te weinig rendement.

Een jaar of wat later kwam ik in contact met Peter Murphy toen ik zijn basiscursus “Action Type coaching’ volgde. Action Types is een methodiek die op basis van een psychologisch profiel de fysieke kwaliteiten (en beperkingen) van een atleet kan duiden. Onder andere wordt van het profiel afgeleid of een sporter makkelijker naar boven dan naar beneden kan bewegen en of de sporter een voorkeur heeft om naar links of naar rechts te bewegen.

Toen Murphy en de zijnen nog bezig waren hun concept te onderzoeken, deden ze een gewaagde hypothese. Op basis van het psychologische profiel konden ze voorspellen in welk kwadrant van een voetbaldoel een keeper de meeste penalty’s zou missen. Immers als het profiel aangaf dat de keeper het beste naar beneden en naar rechts beweegt, dan zou hij de meeste moeite hebben met penalty’s die linksboven in het doel worden geschoten. Ze toetsten hun hypothese op een aantal professionele keepers en het bleek inderdaad zo te zijn.

Van der Sar hoorde daarvan en hij was zeer geïnteresseerd. Ook bij hem bleek de voorspelling te kloppen. Hij kreeg vervolgens een trainingsprogramma aangeboden om die zwakke kant te versterken. Na 3 maanden intensief trainen werd het trainingsprogramma gestaakt. Reden: te weinig rendement ten opzichte van de inspanning.  Conclusie: niet alleen is het beter om je altijd te richten op kwaliteit, het is ook improductief om veel tijd te besteden aan het versterken wat zwak is. Van der Sar is gewoon ietsje meer naar links gaan staan zodat hij zijn kwaliteit (naar rechts bewegen) beter kon benutten.

Ook neurologisch bewijs

Dat richten op kwaliteit en op wat mensen wel kunnen werkelijk betere resultaten geeft, blijkt ook uit het werk van professor Richard Boyatzis (voor de liefhebbers: hij is ook degene die de grondslag heeft gelegd voor het begrip competentie). Hij heeft met behulp van hersenscans aangetoond wat er fysiek in de hersenen gebeurt bij een positieve benadering. Dit korte filmpje geeft je de kern van deze ontdekking: https://www.youtube.com/watch?v=ZFjgAxmRaYo

Niet alleen bewijst Boyatzis hier dat een positieve, op kwaliteit gerichte benadering werkt, maar dat het achterliggende systeem van die werking neurologisch is. Met andere woorden: het overstijgt de sportcontext. Mensen ontwikkelen zich in elke context, dus ook in de bedrijfsmatige, beter als je uitgaat van kwaliteit.

NATUURLIJK WERKT HET OOK IN BEDRIJFSLEVEN 

 Maar ook dat wist ik eigenlijk al lang. Begin jaren negentig was ik betrokken bij de invoering van competentiegericht ontwikkelen in de hogere officiersopleidingen bij Defensie. Basis voor de persoonlijke ontwikkeling was (de rapportage van) een 360-graden-competentiemeting. De rapportage gaf een mooi grafisch beeld van de scores te zien; staafdiagrammen die meteen in beeld brachten welke competenties sterk ontwikkeld waren en welke niet. Uiteraard ging de (ontwikkel)aandacht meteen uit naar de laag scorende competenties. Er werden ontwikkelplannen gemaakt en iedereen ging voortvarend aan de slag. Met de basisattitude van de Defensiemedewerker werd er met bloed, zweet en tranen aan gewerkt om meer ‘overtuigingskracht’ te ontwikkelen of ‘persoonlijk sensitiever’ te worden, zonder te kijken naar waar iemand nou eigenlijk echt goed in was. Het was een beetje hetzelfde als iemand leren schaatsen op botte ijzers. Het werkt wel, alleen duurt het lang voor je resultaten boekt en de de weg naar succes is nogal frustrerend (veel vaker vallen en opstaan dan nodig was). Totdat we daar hetzelfde principe gingen toepassen.

Bijvoorbeeld door iemands (wel hoog scorende) analytische vermogen te laten inzetten om via gedragsobservatie en -analyse te achterhalen wanneer een bepaalde vorm van sensitiviteit gevraagd werd. Of door een al goed ontwikkelde luistervaardigheid in te zetten om beter in staat te zijn argumenten te weerleggen. Natuurlijk was ook hier het inzetten van kwaliteit veel succesvoller. De scores op de tussentijdse feedbackmetingen lieten dat zien en, ook niet onbelangrijk, de studenten hadden er veel meer plezier in. 

Het staat wel vast

Ik kan aan deze bewijzen nog een hele trits van ervaringen uit mijn werk toevoegen. De boodschap is echter steeds hetzelfde: als je uitgaat van kwaliteit heb je sneller meer resultaat dat langer beklijft.